-
1 trade
adj. handel-, zaken---------n. handel, zaken; werk--------v. handelen, zaken doen, kopen, inkopen, verkopentrade1[ treed] 〈 zelfstandig naamwoord〉4 vak ⇒ ambacht, beroep♦voorbeelden:terms of trade • (handels)ruilvoetbad for trade • nadelig voor de handeldo a good trade • goede zaken doenbe in trade • een zaak/winkel hebbena butcher by trade • slager van beroep→ jack jack/————————trade21 handel drijven ⇒ handelen, zaken doen2 〈Amerikaans-Engels; +at/with〉(vaste) klant zijn (van/in)♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 verhandelen ⇒ uitwisselen, (om)ruilen♦voorbeelden: -
2 profession
-
3 ins
instantie van het Ministerie van Justitie van de V.S. verantwoordelijk voor uitvoeren van de wetten in verband met de toegang van buitenlanders in de V.S.INS (Immigration and Naturalization Service)[ inz]♦voorbeelden:¶ the ins and outs • de fijne kneepjes (van het vak), de finesses -
4 stock
adj. gewoon, vast--------n. voorraad; aandelen, waarde papieren; houtblok, (boerderij) dieren; moederstam--------v. in voorraad hebbenstock1[ stok]1 stok ⇒ stam, (boom)stronk4 steel5 blok6 familie ⇒ ras, geslacht1 voorraad ⇒ stock, inventaris2 bouillon4 〈 economie〉aandelen(bezit/portefeuille) ⇒ effecten, fonds5 〈Brits-Engels; economie〉overheids/staatspapier♦voorbeelden:1 stock in trade • voorhanden/beschikbare voorraad; kneep (van het vak), trucwhile stocks last • zolang de voorraad strektlay in stock • voorraad inslaantake stock • de inventaris opmakenin stock • in voorraadout of stock • niet in voorraad4 active stocks • actieve/druk verhandelde aandelenbuy/hold stock • aandelen kopen/bezittendeferred stock • uitgestelde aandelen, aandelen met uitgesteld dividend〈 Amerikaans-Engels〉 preferred stock • preferente/prioriteitsaandelen〈 figuurlijk〉 her stock is rising • haar ster gaat op/rijsttake stock in • aandelen kopen van; 〈 figuurlijk〉 zich interesseren voor; 〈 informeel〉vertrouwen, geloven, belang hechten aan1 afkomst ⇒ familie, komaf2 materiaal ⇒ materieel, grondstof♦voorbeelden:IV 〈 meervoud〉♦voorbeelden:————————stock2♦voorbeelden:————————stock3♦voorbeelden:1 stock up on/with sugar • suiker inslaan/hamsterenII 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden: -
5 twist
n. draai, vlecht, lont, touw; verdraaiing, verbuiging--------v. vlechten, draaien; verdraaien, verkrommentwist1[ twist] 〈 zelfstandig naamwoord〉♦voorbeelden:a strange twist of events • een vreemde wending der gebeurtenissengive someone's arm a twist • iemands arm omdraaiengive the truth a twist • de waarheid een beetje verdraaien————————twist2♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉4 verdraaien ⇒ verwringen; vertrekken 〈 gezicht〉; verrekken 〈 spier〉; verstuiken 〈 voet〉; verbuigen 〈 sleutel〉; omdraaien 〈 arm〉6 wringen ⇒ af/uitwringen♦voorbeelden: -
6 rope
n. touw; ketting--------v. vastbinden; met een lasso vangen; afzetten (met een touw); bijeenverzamelen (partijgenoten); afzetten (met touwen)rope1[ roop] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 (stuk) touw ⇒ koord, kabel♦voorbeelden:the rope • de stropgive someone rope enough to hang himself • iemand door schade en schande wijs laten wordenshow someone the ropes • iemand wegwijs maken/inwijdenknow/learn the ropes • de kneepjes van het vak kennen/leren————————rope2〈 werkwoord〉♦voorbeelden:¶ rope someone in to help/join • iemand zo ver krijgen dat hij komt helpen/meedoet -
7 stock in trade
voorhanden/beschikbare voorraad; beschikbare gelden of middelen; benodigd gereedschap; (geestelijke) bagage; kneep (v.h. vak)voorhanden/beschikbare voorraad; kneep (van het vak), truc -
8 know/learn the ropes
know/learn the ropesde kneepjes van het vak kennen/leren -
9 the ins and outs
de fijne kneepjes (van het vak), de finesses -
10 know the ropes
de kneepjes van het vak kennen -
11 the trade
mensen van het vak (producenten, handelaars); drankhandelaren -
12 subject
adj. ondergeschikt; heeft de neiging--------n. onderwerp; vak; onderdaan--------v. onderwerpen; openbaren; overbrengensubject1[ subdzjikt] 〈 zelfstandig naamwoord〉3 (studie)object ⇒ studiegebied, (leer)vak♦voorbeelden:wander from the subject • van het onderwerp afwijken/afdwalenon the subject of • omtrent, aangaande, over————————subject2[ subdzjikt]♦voorbeelden:subject to foreign rule • onder vreemde heerschappijsubject to the laws of nature • onderworpen aan de wetten van de natuurII 〈 bijvoeglijk naamwoord, predicatief〉1 onderhevig ⇒ blootgesteld, vatbaar♦voorbeelden:subject to your consent • behoudens uw toestemmingsubject to contract • afhankelijk van het sluiten van een contract————————subject3♦voorbeelden: -
13 stuff
n. materiaal, dingen, voorwerpen (onbepaald), weefsel, onzin--------v. (op)vullen, volproppenstuff1[ stuf] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 materiaal ⇒ (grond)stof, elementen2 kern ⇒ (het) wezen(lijke), essentie3 spul ⇒ goed(je), waar♦voorbeelden:1 we must first know what stuff she's made off • we moeten eerst weten uit welk hout zij gesneden isshe has the stuff of an actrice in her • er zit een actrice in haarbe of the stuff that • van het soort/slag zijn datsweet stuff • zoetigheiddo you call this stuff coffee? • noem jij dit goedje koffie?4 throw that stuff away! • gooi die rommel/vuiligheid weg!¶ stuff and nonsense! • kletskoek, kklare onzin!know one's stuff • zijn vak verstaan〈 informeel〉 that's the stuff! • (dat is) je ware!, zo mag ik 't horen————————stuff2II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 (op)vullen ⇒ volproppen/stoppen2 (dicht/vol)stoppen ⇒ toeproppen3 proppen ⇒ stoppen, steken, duwen4 opzetten♦voorbeelden:stuff someone • iemand volproppenstuff full • volproppenmy mind is stuffed with facts • mijn hersenpan zit vol (met) feitenstuff (up) a hole • een gat stoppenstuffed nose • verstopte neusmy nose is completely stuffed up • mijn neus is helemaal verstopt3 stuff something in(to) • iets proppen/stoppen/duwen/steken instuffed turkey • gefarceerde kalkoen -
14 veteran
adj. van of met betrekking tot veteranen; ervaren--------n. veteraan, oud soldaatveteran1[ vetrən] 〈 zelfstandig naamwoord〉————————veteran2♦voorbeelden: -
15 shop
n. winkel; atelier; zaak; beroep--------v. boodschappen doen; winkels bekijken; verklikken, informatie doorgeven (spreektaal)shop1[ sjop]♦voorbeelden:¶ closed shop • closed shop 〈(principe van) onderneming waarin lidmaatschap van vakbond verplicht is voor alle werknemers〉〈 slang〉 all over the shop • door elkaar, her en der→ wrong wrong/1 werk ⇒ zaken, beroep♦voorbeelden:1 close/shut up shop • de zaak sluiten/opdoekenkeep shop • op de zaak passenset up shop • een zaak opzettentalk shop • over zaken/het vak praten————————shop2〈 shopped〉1 winkelen♦voorbeelden:shop around • rondkijken, zich oriënteren (alvorens te kopen) 〈 ook figuurlijk〉shop for a dress • op een jurk uitgaanII 〈 overgankelijk werkwoord〉 -
16 fresh
adj. vers; net aangekomen; nieuw; fris (wind); fris (water); brutaal2 nieuw ⇒ ander, recent4 zuiver ⇒ helder, levendig5 fris ⇒ koel, nogal koud6 gezond ⇒ fit, levenslustig7 onervaren ⇒ nieuw, groen♦voorbeelden:1 fresh paint! • nat!; pas geverfd!a fresh pot of tea • een pot versgezette theefresh from the oven • zo uit de oven, ovenvers2 a fresh attempt • een nieuwe/hernieuwde pogingthere's been no fresh news of the elections • er is geen recent nieuws over de verkiezingen4 fresh air • frisse/zuivere luchtfresh colours • heldere/frisse kleurenfresh memories • levendige herinneringen7 he is fresh to the job • hij is nieuw/nog groen in het vak8 the young doctor was fresh with the nurses • de jonge dokter kon de verpleegsters niet met rust laten -
17 take
n. vangst; ontvangst, recette (van schouwburg); opname (v. film)--------v. nemen; pakken; brengen; begrijpen, snappentake1[ teek] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 vangst————————take21 pakken ⇒ aanslaan, wortel schieten2 effect sorteren ⇒ inslaan, slagen4 worden♦voorbeelden:4 he took cold/ill • hij werd verkouden/ziekI took against him at first sight • ik vond hem al direct niet aardig→ take away take away/, take off take off/, take on take on/, take over take over/, take to take to/, take up take up/II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 nemen ⇒ grijpen, (beet)pakken4 nemen ⇒ zich verschaffen, gebruiken5 vergen ⇒ vereisen, in beslag nemen8 krijgen ⇒ vatten, voelen9 opnemen ⇒ noteren, meten11 aanvaarden ⇒ accepteren, incasseren♦voorbeelden:he took me unawares • hij verraste mijtake a degree • een graad/titel behalenthis seat is taken • deze stoel is bezetdo you take sugar in your tea? • gebruikt u suiker in de thee?we take the Times • we zijn geabonneerd op de Timesthe man took her by force • de man nam haar met geweldtake five/ten • even pauzeren/rustenhave what it takes • aan de eisen voldoentake about • rondleidentake someone around • iemand rondleidentake someone aside • iemand apart nemenit took her mind off things • het bezorgde haar wat afleidingtake five from twelve • trek vijf van twaalf aftake fire • vlamvattentake it into one's head • het in zijn hoofd krijgentake it easy! • kalm aan!, maak je niet druk!take for granted • als vanzelfsprekend aannementake as read • voor gelezen houdenI take it that he'll be back soon • ik neem aan dat hij gauw terugkomthow am I to take that? • hoe moet ik dat opvatten?take it badly • het zich erg aantrekkentake it well • iets goed opvattenwhat do you take me for? • waar zie je me voor aan?take sides • partij kiezenyou may take it from me • je kunt van mij aannemenI can take it • ik kan het wel hebbenyou (can) take it from there • daar neem jij het wel (weer) over, verder kun je het wel alleen aantake a decision • een besluit nementake an exam • een examen afleggentake notes • aantekeningen makentake a trip • een reisje makenshe took a long time over it • zij deed er lang overtake it or leave it • graag of nietshe took it lying down • zij verzette zich niettake aback • verrassen, van zijn stuk brengen, overdonderenshe was rather taken by/with it • zij was er nogal mee in haar schiktake it (up)on oneself • het op zich nemen, het wagen, zich aanmatigen -
18 term
n. bewoording; termijn; kwartaal; tijdperk--------v. noemen, omschrijven alsterm1[ tə:m] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 onderwijsperiode ⇒ trimester, semester, kwartaal2 termijn ⇒ periode; duur, tijd; ambtstermijn; zittingsperiode 〈 van rechtbank, parlement〉; huurtermijn; aflossingstermijn, (af)betalingstermijn3 begin/eindpunt van periode/termijn ⇒ ingangs/afloopdatum, het aflopen 〈 van huur, contract enz.〉♦voorbeelden:1 term has started • de lessen/colleges zijn begonnen2 during her term of office as president • onder/tijdens haar voorzitterschapin the short/medium/long term • op korte/middellange/lange termijnshe is near her term • ze kan elk moment bevallentell someone in no uncertain terms • in niet mis te verstane bewoordingen te kennen geven6 her terms are 10 dollars a lesson • ze vraagt/rekent 10 dollar per lescome to/make terms • tot een vergelijk komen, het eens worden¶ terms of reference • taakomschrijving, omschrijving van bevoegdheid/onderzoeksopdracht 〈 bijvoorbeeld van commissie〉on equal terms • als gelijkento be on bad/good/friendly terms with someone • op gespannen/vriendschappelijke voet met iemand staancome to terms with • zich verzoenen met, zich neerleggen bijin terms of money • financieel gezien, wat geld betreftthink in terms of moving to the South • overwegen/van plan zijn naar het zuiden te verhuizenthey are not on speaking terms • ze spreken niet meer met elkaar, ze hebben onenigheid————————term2〈 werkwoord〉1 noemen ⇒ omschrijven, aanduiden als -
19 business
adj. zakelijk,van bedrijf--------n. zaken, handel; bedrijf, zaak; werk; aangelegenheid; beweging en uitdrukking bij opvoering[ biznis]1 aangelegenheid ⇒ affaire, zaak, kwestie3 zaak ⇒ winkel, bedrijf♦voorbeelden:1 (ver)plicht(ing) ⇒ taak, verantwoordelijkheid, werk♦voorbeelden:1 〈 informeel〉 my affairs are no business of yours/none of your business • mijn zaken gaan jou niets aango about one's business • met zijn gewone werk verder gaanhave no business to do something/doing something • ergens niet het recht toe hebbenknow one's business • zijn vak/zaken kennenI will make it my business to see that … • ik zal het op me nemen ervoor te zorgen dat …send someone about his business • iemand zeggen zich met zijn eigen zaken te bemoeien2 the business of today's meeting is … • voor de vergadering van vandaag staat op de agenda …♦voorbeelden:get down to business • ter zake komen, spijkers met koppen slaanmean business • het serieus menentalk business • over zaken sprekenhow's business today? • hoe staan de zaken vandaag?I'm in business for myself now • ik ben voor mezelf begonnengo into business • in de handel gaanon business • voor zaken -
20 job
n. Jobjob1[ dzjob] 〈 zelfstandig naamwoord〉2 baan(tje) ⇒ vak, job, taak3 zaak(je) ⇒ handel(tje), zwendel(tje)♦voorbeelden:have a job to get something done • aan iets de handen vol hebbenmake a (good) job of something • iets goed/grondig afwerkenon the job • aan/op het werk, bezigout of a job • zonder werk, werkloosmake the best of a bad job • ergens nog het beste van makenhe's gone, and a good job too • hij is weg, en maar goed ook¶ that should do the job • zo/daarmee moet het lukkenit was just the job • het kwam precies van pas→ odd odd/————————job2〈 jobbed〉♦voorbeelden:2 manoeuvreren ⇒ ambtsmisbruik plegen, vriendjespolitiek bedrijven♦voorbeelden:
- 1
- 2
См. также в других словарях:
Jacob van Manen — Jacob van Manen, né le 15 avril 1752 à Utrecht et mort le 7 novembre 1822 à Rhenen, est un homme politique et écrivain néerlandais. Sommaire 1 Biographie 2 Publications 3 Bibliographie 4 … Wikipédia en Français
Pierre van Hauwe — (* 12. Januar 1920 in Terneuzen; † 25. Juni 2009 in Delft Niederlande) war ein niederländischer Musiker und Musikpädagoge flämischer Abstammung. Seit 1946 wohnte und arbeitete er in … Deutsch Wikipedia
Pierre-Hans Suremont — Jan Pieter Suremont Pieter ou Pierre Jean ou Pierre Hans ou Jan Pieter Suremont (Anvers, 29 janvier 1762 – Anvers, 8 mars 1831) est un compositeur et un musicologue flamand du Royaume des Pays Bas[1],[2] ayant des « qualités esthétiques… … Wikipédia en Français
Pierre-Jean Suremont — Jan Pieter Suremont Pieter ou Pierre Jean ou Pierre Hans ou Jan Pieter Suremont (Anvers, 29 janvier 1762 – Anvers, 8 mars 1831) est un compositeur et un musicologue flamand du Royaume des Pays Bas[1],[2] ayant des « qualités esthétiques… … Wikipédia en Français
Pieter Suremont — Jan Pieter Suremont Pieter ou Pierre Jean ou Pierre Hans ou Jan Pieter Suremont (Anvers, 29 janvier 1762 – Anvers, 8 mars 1831) est un compositeur et un musicologue flamand du Royaume des Pays Bas[1],[2] ayant des « qualités esthétiques… … Wikipédia en Français
Suremont — Jan Pieter Suremont Pieter ou Pierre Jean ou Pierre Hans ou Jan Pieter Suremont (Anvers, 29 janvier 1762 – Anvers, 8 mars 1831) est un compositeur et un musicologue flamand du Royaume des Pays Bas[1],[2] ayant des « qualités esthétiques… … Wikipédia en Français
Jan-Pieter Suremont — Pieter ou Pierre Jean ou Pierre Hans ou Jan Pieter Suremont, né à Anvers, le 29 janvier 1762, et mort dans cette ville, le, 8 mars 1831, est un compositeur et un musicologue flamand du Royaume des Pays Bas[1],[2] ayant des… … Wikipédia en Français
Blinde (der) — 1. Befehlen die Blinden, so wird sich viel zu tadeln finden. Lat.: Caeci praescriptio. (Erasm., 125.) 2. Bis ein Blinder verstopft ein Fass, ist schon der ganze Boden nass. 3. Blinde tragen die Nase hoch. 4. Blinde und Lahme kommen zuletzt. –… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Журналы лингвистические — Журналы лингвистические периодические издания, посвященные вопросам общего, частного и прикладного языкознания; к ним примыкают продолжающиеся издания (серии) журнального характера. Языковедческая проблематика присутствовала уже в первом научном … Лингвистический энциклопедический словарь
Ромео и Джульетта (мюзикл) — Эта статья или раздел может содержать материал неэнциклопедичного характера. Пожалуйста, улучшите её в соответствии с правилами написания статей … Википедия
Zeit — 1. Ach, du lewe Tît, hadd öck doch gefrît, wär öck rusch e Wiew geworde. – Frischbier, 4158. 2. Abgeredet vor der Zeit, bringt nachher keinen Streit. – Masson, 362. 3. All mit der Tit kumt Jan in t Wamms un Grêt in n Rock. – Lohrengel, I, 27;… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon